Deuteronomy 17

1Gij zult den Heere, uw God, geen os of klein vee offeren, waaraan een gebrek zij of enig kwaad; want dat is den Heere, uw God, een gruwel.
 klein vee offeren, Dat is, schaap of geit. Zie Exo 12:5, en boven, Deu 14:4.
,
 enig kwaad; Hebreeuws, enige kwade zaak, of enig kwaad ding
,
 den HEERE, Hebreeuws, een gruwel des HEEREN, uws Gods; dat is, wat de HEERE voor een gruwel houdt. Alzo onder, Deu 18:12, en elders meer; gelijk, een vloek des HEEREN, onder, Deu 21:23.
2Wanneer in het midden van u, in een uwer poorten, die de Heere, uw God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, die doen zal, dat kwaad is in de ogen des Heeren, uws Gods, overtredende Zijn verbond;
 Zijn verbond; Dat is, het verbond, dat Hij met u gemaakt heeft, waarin gij uwen God gehoorzaamheid beloofd hebt.
3Dat hij heengaat, en dient andere goden, en buigt zich voor die, of voor de zon, of voor de maan, of voor het ganse heir des hemels, hetwelk ik niet geboden heb;
 het ganse heir des hemels, Of, enig; dat is, geen van allen.
,
 hetwelk ik niet geboden heb; Maar wel uitdrukkelijk en scherpelijk verboden.
4En het wordt u aangezegd, en gij hoort het; zo zult gij het wel onderzoeken; en ziet, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in Israël gedaan; 5Zo zult gij dien man of die vrouw, die ditzelve boze stuk gedaan hebben, tot uw poorten uitbrengen, dien man zeg ik, of die vrouw; en gij zult hen met stenen stenigen, dat zij sterven.
 stuk gedaan hebben, Hebreeuws, zaak, of woord; gelijk boven, Deu 13:11.
,
 poorten uitbrengen, Waar de publieke bijeenkomsten en het gericht gehouden werden. Zie Gen 22:17.
6Op den mond van twee getuigen, of drie getuigen, zal hij gedood worden, die sterven zal; op den mond van een enigen getuige zal hij niet gedood worden.
 Op den mond van twee getuigen, Dat is, op het zeggen, verklaren, enz.
,
 die sterven zal; Hebreeuws, de dode, of, stervende; dat is, die den dood verdiend heeft, of sterven zal. Vergelijk Gen 20:3.
7De hand der getuigen zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna de hand des gansen volks; zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen.
 boze uit het midden van u wegdoen Zie boven, Deu 13:5.
8Wanneer een zaak aan het gericht voor u te zwaar zal zijn, tussen bloed en bloed, tussen rechtshandel en rechtshandel, tussen plage en plage, zijnde twistzaken in uw poorten, zo zult gij u opmaken en opgaan naar de plaats, die de Heere, uw God, verkiezen zal;
 zwaar zal zijn, Hebreeuws eigenlijk, wonderlijk, vreemd, of verborgen; dat is, zodanig, dat gij daarin niet kondt beslissen of durven vertrouwen, wat recht of onrecht is.
,
 bloed en bloed, Dat is, in materie van doodslag. Zie Gen 37:26.
,
 plage en plage, Als in materie van wonden, kwetsuren, of ook enige kwade, vreemde plagen aan des mensen lichaam, misschien ook aan huizen, klederen, enz.
9En gij zult komen tot de Levietische priesters, en tot den rechter, die in die dagen zijn zal; en gij zult ondervragen, en zij zullen u de zaak des rechts aanzeggen.
 Levietische priesters, Dit schijnt te zien op den hogepriester, alsook op den hoogsten rechter. Zie onder, vs.12.
,
 en tot den rechter, Anders, of tot den rechter. Vergelijk onder, vs.12.
,
 zaak des rechts aanzeggen Of, het woord van het recht, of oordeel; dat is, waarin deze zaak recht is en van u behoort geoordeeld en uitgesproken te worden.
10En gij zult doen naar het bevel des woords, dat zij u zullen aanzeggen, van diezelve plaats, die de Heere verkiezen zal, en gij zult waarnemen te doen naar alles, wat zij u zullen leren.
 bevel des woords, Hebreeuws, naar den mond des woords; dat is, juist en in alles naar hun zeggen.
11Naar het bevel der wet, die zij u zullen leren, en naar het oordeel, dat zij u zullen zeggen, zult gij doen; gij zult niet afwijken van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, ter rechter hand of ter linkerhand.
 het bevel der wet, Hebreeuws, naar den mond.
12De man nu, die trotselijk handelen zal, dat hij niet hore naar den priester, dewelke staat, om aldaar den Heere, uw God, te dienen, of naar den rechter, dezelve man zal sterven; en gij zult het boze uit Israël wegdoen.
 trotselijk handelen zal, Hebreeuws, in, of door trotsheid, of vermetelheid
,
 staat, Zie boven, Deu 10:8.
,
 of naar den rechter, Naar de natuur der zaken zal vereisen.
,
 boze uit Israël wegdoen Als boven, vs.7.
13Dat het al dat volk hore en vreze, en niet meer trotselijk handele. 14Wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de Heere, uw God, geeft, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen, en gij zeggen zult: Ik zal een koning over mij stellen, als al de volken, die rondom mij zijn;
 zeggen zult Te weten, wettelijk en met Gods believen zulks besluitende; hetwelk niet geschiedde 1Sa 8:5, en omdat zulks den Heere mishaagde; 1Sa 8:7, en 1Sa 12:19.
15Zo zult gij ganselijk tot koning over u stellen, dien de Heere, uw God, verkiezen zal; uit het midden uwer broederen zult gij een koning over u stellen; gij zult niet vermogen over u te zetten een vreemden man, die uw broeder niet zij.
 ganselijk Hebreeuws, stellende stellen; dat is, gij zult geen ander mogen stellen dan dien, enz.
,
 uwer broederen Dat is, hij zal een Israëliet moeten zijn.
16Maar hij zal voor zich de paarden niet vermenigvuldigen, en het volk niet doen wederkeren naar Egypte, om paarden te vermenigvuldigen; terwijl de Heere ulieden gezegd heeft: Gij zult voortaan niet wederkeren door dezen weg.
 vermenigvuldigen, Dat is, zoveel werk van ruiters en knechten niet maken, dat hij op zijn grote macht hoogmoedig worde en, tot Gods oneer zijn vertrouwen er op stellende, [gelijk de heidense en goddeloze koningen deden] zichzelven en zijn onderdanen door vermetelheid in perijkel en verdriet brenge.
,
 paarden te vermenigvuldigen; Waardoor Egypte vermaard was. Zie Exo 14:15; Isa 31:1, Isa 31:3; Eze 17:15, enz.
,
 Gij zult voortaan niet wederkeren Hebreeuws, gij zult niet meer toedoen, of, voortvaren om weder te keren. Versta, om u te wreken aan Egypte, of verbond met hen te maken, of slaven daar te worden.
17Ook zal hij voor zich de vrouwen niet vermenigvuldigen, opdat zijn hart niet afwijke; hij zal ook voor zich geen zilver en goud zeer vermenigvuldigen.
 afwijke; Te weten, van den HEERE.
,
 zilver en goud Hier past ook de aantekening op vs.16.
18Voorts zal het geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks zal zitten, zo zal hij zich een dubbel van deze wet afschrijven in een boek, uit hetgeen voor het aangezicht der Levietische priesteren is;
 dubbel van deze wet Of, copie, afschrift, geschreven uit en naar het originele wetboek, dat bij de priesters was berustende, en dat zij steeds voor ogen moesten hebben, om zich daarnaar te reguleren. Vergelijk onder, Deu 31:9, Deu 31:26.
,
 uit hetgeen Anders, [nemende die] van de tegenwoordigheid der Levietische priesters; dat is, hij zal het wetboek, dat bij de priesters berust, laten halen, en daaruit een copie schrijven, of doen schrijven.
19En het zal bij hem zijn, en hij zal daarin lezen al de dagen zijns levens; opdat hij den Heere, zijn God, lere vrezen, om te bewaren al de woorden dezer wet en deze inzettingen, om die te doen; 20Dat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broederen, en dat hij niet afwijke van het gebod, ter rechter hand of ter linkerhand; opdat hij de dagen verlenge in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van Israël.
Copyright information for DutSVVA